The Blue Code of Silence maakt het melden van ernstige misstanden voor politiemensen niet eenvoudig. Dat ontdekten een aantal rechercheurs, die zich hierdoor gedwongen zagen als klokkenluider op te treden. Een nieuwe generatie politiemensen moet voor meer openheid gaan zorgen.
Hij karakteriseert zichzelf als een beminnelijk man die mensen graag in hun waarde laat. Maar je moet geen onzin aan hem verkopen, want dan wordt hij tegendraads. Dat laatste is precies wat de aan de Rijksuniversiteit Groningen verbonden criminoloog Harrie Timmerman overkwam, in de jaren dat hij als gedragskundige voor het Groningse Cold Case Team werkte.
Eind jaren negentig kreeg de onkreukbare politiemedewerker nog complimenten voor zijn verhooradvies dat mede leidde tot het oplossen van de moorden op Anne de Ruyter de Wildt (1997) en Annet van Reen (1994).
Kort daarna legden Timmermans aanwijzingen gewicht in de schaal in het verhoren van de Groningse seriemoordenaar Willem van E. die bekende drie prostituees om het leven te hebben gebracht. Timmerman droeg een bijdrage aan de zaak door speciaal samengestelde verhoorkoppels op de seriemoordenaar af te sturen die hem zijn bekentenis ontfutselden.
Tien jaar na aanvang van zijn verbintenis met de Groningse politie staat Timmerman vooral bekend als de klokkenluider die de tekortkomingen van het NFI en justitie in ‘de zaak-Nienke’ over het voetlicht bracht.
Hij deed dit via een uitzending van Netwerk over het falen van politie en justitie in wat inmiddels de Schiedammer parkmoord is gaan heten. Het Groningse cold case-team kreeg in deze zaak informatie in handen, waaruit bleek dat belangrijk bewijsmateriaal door justitie en het NFI aan de rechter was onthouden, waardoor de verkeerde verdachte werd veroordeeld.
De uitzending heeft verregaande consequenties voor politie en justitie, maar ook voor Timmerman zelf. Nadat hij samen met collega Dick Gosewehr naar de pers is gestapt, zit een nieuwe detachering bij het Groningse korps er voor hem niet in. Noodgedwongen gaat hij met pensioen, ook door een slechte gezondheid die er door de druk van het klokkenluiderschap niet op vooruit is gegaan.
Gewetensnood
In december van het afgelopen jaar brengt Timmerman het boek ‘Tegendraads’ uit (Rozenberg Publishers, 2007) over zijn ervaringen bij de politie. Daarin beschrijft hij niet alleen zijn klokkenluiderschap in de Schiedammer parkmoord, maar ook in detail de misstanden die hij in zijn periode bij de Groningse politie ontdekte, en hoe hij zich langzaam maar zeker gedwongen voelde om over de misstanden waar hij bij politie en justitie op stuitte, naar buiten te treden.
Timmerman legt Crimelink uit hoe het proces verliep. ‘Ik ontdekte dat bepaalde dossiers niet, of niet goed, in behandeling werden genomen of onder de hoede van incapabele leidinggevenden terechtkwamen. Naar aanleiding daarvan sprak ik mijn meerderen hierop aan. Zij waren er in beginsel ontvankelijk voor, maar aan mijn klachten werd uiteindelijk toch niets gedaan. In het geval van de Schiedammer parkmoord bleek het intern niet mogelijk om de misstanden bij het NFI en justitie aan te kaarten. Toen ik ernstig in gewetensnood kwam, heb ik daarom de pers opgezocht.’
Timmerman omzeilde met zijn kritiek de korpsleiding. Die verwijt hem dat nog steeds. De verklaring van de klokkenluider: ‘Ik had mijn bezwaren liever op een andere manier geuit, maar verder met je commentaar dan de chef van de divisie ga je bij de politie nu eenmaal niet. Kritiek leveren wordt in die cultuur toch al snel gezien als matennaaierij. Het maakt niet uit op wie je kritiek hebt, men vindt al snel dat je je collega’s afvalt. Ik had niet de illusie dat dit bij de korpschef anders zou zijn.’
Naar aanleiding van het boek van Timmerman brengt de Groningse politie tussen Kerst en Oud & Nieuw een persbericht uit, waarin het korps ingaat op de inhoud van het boek, maar ook meldt het bij dat bericht te houden. Timmerman verwijt men ‘halve en hele onwaarheden’ te verkondigen in zijn boek met als titel ‘Tegendraads’.
Dat ongenoegen over de boodschapper van de kritiek wordt vergezeld van informatie over de verbetertrajecten van het korps in Groningen, waar de staatssecretaris vorige maand nog een gloednieuw cellencomplex opende, met enkele state of the art verhoorkamers met opnameapparatuur.
Doorbraak
De ervaringen van Harrie Timmerman staan niet op zichzelf. Al eerder kwamen politiemensen die in het openbaar kritiek op hun korps uitten, daar niet zonder kleurscheren vanaf. In 1995 was er de affaire van de Rotterdamse rechercheur Bert Santema met zijn werkgever. Santema is in dat jaar belast met het speurwerk naar de moordenaars van de 56-jarige taxichauffeur George Frensdorff.
Maar nadat het rechercheteam is ontbonden, ontdekt hij dat een bewakingsvideo niet goed genoeg is onderzocht. Als hij in het programma van Peter R. De Vries wil optreden met de videoband om een doorbraak te bewerkstellingen, wordt hem dit door de korpsleiding verboden. Santema verschijnt toch bij De Vries, waarna de korpsleiding hem schorst en later ontslaat voor het negeren van een dienstbevel.
Het tonen van de videoband in de uitzending leidt tot de oplossing van de zaak en aanhouding van de daders. Twee 17-jarige jongens bekennen de moord aan een inderhaast opnieuw geformeerd politieteam.
‘Door de politieleiding is hij hiervoor “onderscheiden” met ontslag’, meldt Peter R. De Vries over de zaak, in een aanbevelingsbrief op de website van het recherchebureau dat Santema inmiddels beheert. De Vries’ conclusie: ‘Het willen oplossen van een laffe moord weegt in sommige kringen niet op tegen het handhaven van de procedures en de interne hiërarchie.’
In zijn publicatie ‘Dissidente rechercheurs in Enschede’ (Boom Juridische Uitgevers, 2007) beschrijft rechtspsycholoog Peter van Koppen hoe het de twee klokkenluiders Jan Paalman en Charl de Roy van Zuydewijn verging, nadat zij uit de school hadden geklapt over vermeende misstanden in het ‘TOL-team’ van de Enschedese politie.
Dit team voerde het onderzoek uit naar de vuurwerkramp en kwam door toedoen van de klokkenluiders negatief in het nieuws doordat een rechercheur met belangrijk bewijsmateriaal, een rood sportbroekje van de verdachte, zou hebben gesold.
‘Door de kritiek van Paalman en De Roy van Zuydewijn is bekend geworden hoe onprofessioneel met het rode broekje is omgegaan’, stelt Van Koppen. ‘Zonder hun kritiek was de rechter dat nooit te weten gekomen.’
De onderzoeker stelt vast dat ook hier de klokkenluiders op hun geloofwaardigheid werden aangevallen: ‘De discussie óf en hóe er gekkigheid met het rode broekje was uitgehaald bood later de mogelijkheid om de twee rechercheurs als leugenaar af te schilderen.’
Vertekend beeld
Ongetwijfeld mede onder druk van bovenstaande affaires is integriteitbeleid inmiddels een vast onderdeel geworden in het openbaar bestuur en biedt ook de politieorganisatie al enkele jaren de mogelijkheid om integriteitschendingen onder de aandacht te brengen en de klok te luiden. Bij de meeste korpsen kunnen politiemensen terecht bij vertrouwenspersonen of meldpunten integriteit. Op landelijk niveau heeft het Concern Politie Nederland zich bij de landelijke klokkenluiderregeling aangesloten.
De meldpunten zijn er dus, maar cijfers over meldingen van misstanden en klokkenluiden bij de politie zijn lastig te interpreteren. Gjalt de Graaf is lid van de onderzoeksgroep ‘Integriteit in bestuur’ aan de Vrije Universiteit. De Graaf constateert dat er bij de politie volgens de officiële gegevens een toename is van interne onderzoeken naar integriteitschendingen.
Volgens de officiële cijfers zijn in 2004 90 agenten ontslagen in Nederland vanwege integriteitschendingen, in 2005 waren dat er 122. ‘Maar dat kan heel goed een vertekend beeld geven’, aldus De Graaf. ‘Een toename van het aantal meldingen van integriteitschendingen betekent niet per se dat de deugdelijkheid van de politie is afgenomen. Het kan juist een gevolg zijn van het feit dat de politiecultuur meer open is gaan staan voor meldingen van misstanden, waardoor dienders zich sneller geneigd voelen om met hun kritiek naar buiten te komen: dit noemen we de integriteitparadox.’
Linda van Geelkerken werkte tien jaar als politievrouw bij de Amsterdamse politie. Nu is zij beleidsmedewerker bij het Korps landelijke politidiensten (KLPD). Ze onderzocht het verschijnsel ‘Klokkenluiden en niet-melden bij de politie’ in het kader van haar studie Bedrijfskunde, aan dezelfde Vrije Universiteit.
Van Geelkerken sprak hiervoor met 15 random gekozen politieagenten werkzaam in het korps Amsterdam-Amstelland. Van Geelkerken benadrukt dat zij voor haar onderzoek gericht gekeken heeft naar de zogenaamde silent observers of potentiële klokkenluiders, die misstanden wel waarnemen maar er niet voor kiezen ze te melden. Van Geelkerken was benieuwd hoe die groep van ‘stilzwijgers’ omgaat met misstanden in de organisatie, en waar het omslagpunt ligt naar het melden.
Uit het literatuuronderzoek voor de scriptie komt wel naar voren dat Nederlandse politieagenten ‘meer bereid’ zijn om tot melding over te gaan dan de politieagenten in andere onderzochte landen. ‘Dit wil echter niet zeggen dat alle schendingen die ze als ernstig aanmerken ook daadwerkelijk gemeld worden’, schrijft Van Geelkerken.
Ze baseert zich in haar scriptie onder meer op onderzoek van VU-onderzoeker Karin Lasthuizen die in 2004 noteert dat het lastig is om zicht te krijgen op het aantal integriteitschendingen dat plaatsvindt binnen de politieorganisatie.
‘Slechts het topje van de ijsberg wordt bekend en geregistreerd’, aldus Lasthuizen. VU-Collega Terry Lamboo stelt in 2005 in haar proefschrift over het integriteitbeleid van de Nederlandse politie dat het ‘dark number’ voor verschillende integriteitschendingen zal variëren. ‘De kans dat de politieorganisatie schendingen ontdekt is namelijk het grootst als er een concreet slachtoffer is en als er getuigen zijn.’
De onderzoekers verwijzen in hun rapporten regelmatig naar de Blue Code of Silence bij de politie. Uit Amerikaans onderzoek is naar voren gekomen dat er onder politiemensen een sterke onderlinge loyaliteit en verbondenheid bestaat, waardoor het uit de school klappen over misstanden niet gebruikelijk is.
In het gedrang
Kees Sparrius is secretaris van de Commissie Integriteit Overheid, waar de landelijke klokkenluiderregeling is ondergebracht. Hij kan slechts drie voorbeelden geven van meldingen door politieambtenaren, sinds de klokkenluiderregeling per 10 april 2006 van kracht is geworden.
Twee ‘vermoedens van een misstand’ hadden betrekking op regiokorpsen, eentje speelde bij het KLPD. In geen van de gevallen heeft de commissie een uitspraak gedaan. Sparrius: ‘Bij de eerste klacht is er een gesprek geweest over de opportuniteit van de melding, want het bleek om een politieman te gaan die al was ontslagen en dus geen ambtenaar meer was. In het tweede geval heeft de dreiging van een hoorzitting tot een gesprek tussen partijen geleid. Over het derde geval kan ik niets zeggen, dat is nog van recente datum.’
Sparrius kan wel meer uit de doeken doen over de aard van de meldingen van politiemensen: ‘Voor wat betreft de materie valt op dat ze betrekking hebben op de stijl van leidinggeven. Door de melders werd deze als intimiderend ervaren.
Dat kan voor ons een aanleiding zijn om te komen tot de behandeling van de melding. Want een intimiderende stijl van leidinggeven kan de voortgang van het politiewerk in het gedrag brengen.’ Sparrius merkt op dat politiemensen vanwege hun hoger ontwikkelde rechtvaardigheidsgevoel en hun soms minder sterk ontwikkelde relativeringsvermogen, sneller dan ambtenaren in andere branches geneigd zijn melding van misstanden te doen. ‘Ze ervaren situaties sneller als een misstand.’
Aanscheiten
Eind 2007 gaf de voorzitter van het College van Procureurs-generaal in De Pers aan dat justitie na de Schiedammer parkmoord zelf de ‘klok is gaan luiden’ via de commissie Posthumus-2 die strafrechtelijke dwalingen onder de loep neemt. Brouwer wees er in een interview op dat hij in het kader van het onderzoek van deze commissie geen meldingen van politiemensen waren binnengekomen.
Ook niet nadat hij een politiebond die over ‘gewetensbezwaren’ van politiemensen had geklaagd, nog eens een brief had gestuurd om toch vooral misstanden te melden. Jan de Wit, Tweede Kamerlid van de SP, denkt wel te weten waarom die meldingen uitbleven: ‘Wanneer je kritiek hebt op collega’s bij de politie, vindt men al snel dat je je collega’s aanscheit, om het maar eens op zijn Limburgs te zegen.’
De Wit heeft zich als justitiewoordvoerder voor zijn partij in het parlement de laatste jaren sterk gemaakt voor klokkenluiders. Hij is van mening dat de politieman die klikt over zaken die intern verkeerd lopen, zijn kop wel erg veel boven het maaiveld uitsteekt: ‘Hij loopt kans binnen de organisatie te worden afgeschoten.’
Oplossing
Het blijft lastig in te schatten in hoeverre er een verband is tussen de zogenaamde Blue Code of Silence en misstanden in de politieorganisatie. Linda van Geelkerken was in ieder geval ‘positief verrast’ over de bereidheid van de (Amsterdamse) politiemensen om over integriteitschendingen te praten.
Meer dan ze voor aanvang van haar onderzoek had verwacht: ‘Dat is misschien ook wel te verklaren. De jongens en meiden die nu van de politieschool komen, krijgen het vak ‘integriteit’ onderwezen. Dat weerspiegelt weer op de oudere garde, die begrijpt dat er meer aandacht bij de politie voor transparantie en openheid is.’
Van Geelkerken vindt het goed dat er bij de politie meer aandacht is voor diversiteit in het personeelsaanbod: ‘Voor een organisatie is het heel gezond als mensen er niet allemaal op dezelfde manier insteken, als ze niet allemaal zaken met dezelfde bril bekijken. Of het nou om grote rechercheonderzoeken gaat, of jeugdproblematiek.
Een divers samengesteld team is beter in staat om het werk vanuit meerdere invalshoeken te bekijken.’
Jan De Wit van de SP blijft sceptisch. Hij wijst op de geurproeven met honden die bij politiekorpsen jarenlang verkeerd zijn uitgevoerd, op basis waarvan politiemensen zelfs zijn vervolgd. ‘Hoe kan het dat daar nooit iemand over naar buiten is getreden?’
De Wit wijst ook op misstanden die onder de pet bleven in grote, langer lopende politieonderzoeken. ‘Van het broekje in het onderzoek naar vuurwerkramp, tot de blouse van de weduwe in de Deventer moordzaak, noem het rijtje maar op.’
De Wit heeft begrip voor de druk waaronder de politie staat om daders af te leveren. ‘Maar te vaak worden zaken die niet in het plaatje voor de bewijslast van een rechercheonderzoek passen, uitgeschakeld. Dan moet je juist zo professioneel zijn om te durven zeggen dat een redenering niet klopt.’
Cees Sparrius van de klokkenluidercommissie denkt dat er op alle niveaus bij de politie nog wel wat valt te winnen, zowel bij leidinggevenden als uitvoerenden: ‘De leiding moet het voorbeeld geven. Pas als daar wordt geïnvesteerd in meer openheid, is het mogelijk om mensen mee te krijgen in het veranderingsproces, waardoor ze sneller met vermoedens van misstanden naar buiten zullen komen.’
Klokkenluider Harrie Timmerman sluit zich aan bij de kritiek van Sparrius: ‘Vooral de leiding bepaalt de sfeer bij de politie.’ Hij ziet wel dat er bij de politie wordt gewerkt aan het creëren van een bedrijfscultuur met meer ruimte voor kritiek. ‘De Politieacademie heeft cursussen in Tegenspraak opgezet. Ook hoorde ik onlangs dat de helft van een lesgroep van mening was dat je met ernstige interne misstanden naar de pers zou moeten kunnen stappen. Dat is voor mij een signaal dat er vooruitgang wordt geboekt.’
Timmerman wil de politie de komende tijd een spiegel blijven voorhouden. ‘Politiemensen moeten kritiek in de organisatie niet zien als afbraak, maar als opbouw. Ik vind dat we moeten voorkomen dat er in de opsporing zaken mislopen, waardoor mensen ten onrechte worden veroordeeld. Dat is geen politiebelang, geen justitiebelang, maar landsbelang. Soms gaat je burgerplicht verder dan de loyaliteit die je hebt tegenover je werkgever.’
Criminoloog Lissenberg:
‘Waarom de kroongetuige wel belonen, en de klokkenluider niet?’
‘Zo werkt goed burgerschap in Nederland, voor een rechtgeaarde Groningse criminoloog.’ Met deze woorden opende Prof. Dr. Elisabeth Lissenberg op 15 februari in de Oude Lutherse Kerk in Amsterdam haar afscheidscollege met als titel ‘Klokkenluiders en verklikkers’. In dit college vroeg de hoogleraar criminologie zich af waarom de Nederlandse staat klokkenluiders ‘toch zo slecht beschermt’.
Zij deed dit aan de hand van de casus van de Groningse politieklokkenluider Harrie Timmerman. ‘Hij hield er onder meer een hoge bloeddruk en een pensioenbreuk aan over.’
Lissenberg constateert dat het klokkenluiden in ons land al snel als verraad wordt gezien, in een cultuur waarin zaken onder ons worden geregeld en gehouden. ‘In de Verenigde Staten worden klokkenluiders al tientallen jaren als helden gezien.’
Via de ambtenarenwet maakt de Nederlandse staat het melden van misstanden niet gemakkelijk gemaakt, stelde de hoogleraar: ‘De landelijke klokkenluiderregeling lijkt meer opgesteld om de overheid tegen de melder te beschermen, dan om ambtenaren in staat te stellen om misstanden naar buiten te brengen.
Zoals het nu geregeld is, kijkt de klokkenluider wel uit. Hij wordt het slachtoffer van zijn eigen onthulling.’ Lissenberg vraagt zich af waarom kroongetuigen in strafzaken wel in aanmerking komen voor een beloning door strafvermindering, terwijl klokkenluiders ‘met lege handen’ achterblijven.
Voordat zij met eervol ontslag ging bij de Universiteit van Amsterdam, pleitte Lissenberg nog voor een loket voor de ondersteuning voor melders van misstanden in ons land. De minister van Binnenlandse Zaken bekijkt momenteel de mogelijkheden voor een ‘advies en verwijspunt’ voor klokkenluiders. In het voorjaar van 2008 komt ze ook met een evaluatie van de bestaande klokkenluidersregelingen van de overheid.
Aan de buitenstaander dringt zich de vraag op waarom het op zijn minst lijkt dat er in de politiecultuur weinig openheid en transparantie is als het gaat om eigen kritiek op interne misstanden en integriteitschendingen.
En waarom het ‘melders’ er van zo slecht vergaat. Een ingewijde in de politieorganisatie die ervoor kiest om niet met name te worden genoemd legt uit. Hoe zit dat nu met die Blue Code of Silence?
‘Die werkt heel subtiel. Niemand binnen de politie, en zeker de leidinggevenden niet, zit te wachten op ‘gedoe’. Alles is er op gericht om naar buiten toe een smooth operation te tonen, die effectief en doelmatig de veiligheid waarborgt en moet bijdragen aan de professionele rechtshandhaving.
Alles wat dat beeld verstoort, doet afbreuk aan de primaire taakuitvoering, die afhankelijk is van het vertrouwen in de politie.
Diezelfde neiging om naar buiten toe een smooth operation te draaien, betekent ook dat je binnen de organisatie zèlf in principe geen openheid van zaken geeft ten aanzien van eventuele problemen.
Die moet je als leidinggevende zelf met je mensen kunnen oplossen, anders ben je niet capabel. Daarbij komt dat hogere leidinggevenden zich veelal niet in detail met uitvoerend werk bemoeien, vanwege de relatieve autonomie en professionele handelingsvrijheid van uitvoerende politiemensen.
Tussen collega’s die op hetzelfde niveau met elkaar samenwerken, geldt de wet van non-interventie eveneens, gemotiveerd door de noodzaak om blind op elkaar te moeten kunnen vertrouwen als er problemen zijn.
Daarbij komt dat politiewerk, ook in de wetenschappelijke literatuur, van oudsher wordt beschouwd als een maatschappelijke taak waar soms aspecten van dirty work aan zitten. Dit omdat politiemensen te maken krijgen met het uitschot van de samenleving (the mad, the sad and the bad) en men onder tijdsdruk soms moet doen wat praktisch nodig en lokaal logisch is om een acuut probleem op te lossen.
Blauwe muur van stilzwijgen
‘The blue wall of silence’, ‘the code of silence’ en ‘blue curtain’, is één van de meest aangehaalde factoren van de politiecultuur en staat voor het informele verbod op het melden van misdragingen van collega’s, dat geldt binnen de beroepscultuur van de politie.
Onderzoek toont aan dat er een verschil bestaat tussen de opvatting van agenten over de ernst van de misdragingen en de meldingsbereidheid ten aanzien van deze misdragingen. Dit lijkt het bewijs voor het bestaan van de ‘wall of silence’.
Bron: Klockars e.a., 2004